Maart 2020, COVID-19 lockdown. De mondaine badplaats Knokke verandert in een spookstad, zijn inwoners zijn voorzichtig bij alles wat ze doen. De speurders werken maximaal van thuis uit. Wanneer in het Koningsbos een anoniem lijk wordt aangetroffen, zit rechercheur Stefaan Athenus met de handen in het haar. Door de pandemie is de politiebrigade onderbemand en er daagt geen versterking op. De brigadier dient te improviseren. Lees hier het eerste hoofdstuk.
Coronatoespraak van Sophie Wilmès,
toenmalig premier van België:
‘We willen altijd een duidelijke en een ware expressie
geven aan de mensen.
Het is heel belangrijk dat wanneer we zeggen iets,
we zien het is opgebouwd
en we hebben erover nagedacht.
En we moeten ook genoeg…
euhm… euhm…
We moeten genoeg eerlijk zijn
over de manier te zeggen dat ik weet het niet.
Ik zal geen vaste beloven doen.’
Sophie Wilmès:
- Licentiate Toegepaste Communicatie.
- Diploma’s Financieel Beheer, Reclame en Consultancy.
- Was na haar studies vijf jaar werkzaam bij een reclamebureau.
- Van 27 oktober 2019 tot 1 oktober 2020 was zij de eerste minister van de federale regering in lopende zaken en de eerste vrouwelijke premier van België. Ze had volheid van bevoegdheid én kreeg volmachten om de coronacrisis te bestrijden.
NADIEN
De cirkel is rond
Ik probeer de situatie uit te leggen, maar niemand luistert.
Er is zoveel dat ik wil vertellen.
Zoveel dat ik zou willen doen.
Ik kan het niet.
Nog eenmaal kijk ik rond.
Het is alsof de kamer van alle hoeken en contouren is ontdaan, er een nevel naar binnen is gegleden en de vormen in elkaar overvloeien. Grijs en zwart zijn de enige kleuren die mijn wereld nog kent.
Grijs en zwart en rode spatten.
Veel rode spatten.
Heel veel.
Is buiten alles tot stilstand gekomen?
Er dringen geen geluiden meer naar binnen. Ik zie monden bewegen, maar ik hoor niet wat er gezegd wordt.
Ik weet niets meer, niet eens welke dag het morgen wordt. Ik probeer het me te herinneren. Uiteindelijk geef ik het op.
De ruimte staat vol mensen in uniform en met mondkapjes voor hun gelaat.
Hun ogen dwalen door de kamer. Vele levens zijn een chaos, maar dit slaat alles. Ze zien omgedonderde kasten, een vernielde bank, overhoopgehaalde boekenplanken, een geïmplodeerd televisietoestel... Stoelen liggen met hun poten in de lucht. In het midden van de eettafel steekt een mes tot het heft in het blad.
Ze lijken de gebeurtenissen niet onder controle te hebben. Hun bewegingen zijn traag alsof ze deze waanzin willen lamleggen.
Het zou sneller gaan als ze georganiseerd zouden werken, maar dat lukt niet.
De weinige instructies die gegeven worden, zijn vaag of met elkaar in tegenspraak.
Ontstelling is in de ogen te lezen.
Ze werpen blikken op me waarin medelijden en weerzin om de bovenhand strijden.
Aan de afschuw die ik van de gezichten lees, weet ik dat ik al naar bloed, drek en verrotting ruik.
Zijn de aanwezigen gechoqueerd? Ze zijn getraind en een plaats delict is zelden een grapje, maar vandaag kunnen ze hun
afschuw niet verbergen. Ze zullen het beeld mee in hun graf nemen – míjn beeld.
Sommigen zullen achteraf therapie nodig hebben. Anderen zullen de dag afstrepen en uittellen hoeveel er nog resten tot hun pensioen. De jongens en meisjes van staal. Wees niet jaloers op ze – hun nachten zijn lang en koortsig. Ze drinken te veel alcohol en slikken pillen. Of ze snakken ernaar.
De twee binnenstormende ambulanciers zijn duidelijk gehaast. Ze zijn op weg naar de interventie die ze nooit meer zullen vergeten.
Ik probeer mijn armen te heffen om hen te verhinderen mij vast te gespen.
Het lukt niet.
Zacht kan je de behandeling niet noemen. Ze trekken de sluiting strak aan en gooien me net niet op de brancard.
Het optillen gaat vooraan iets sneller dan achteraan, waardoor het even voelt alsof ze me rechtop zetten. In dat geval zou ik als een lappenpop door mijn benen zakken. Er zit immers geen greintje gevoel in mijn ledematen.
Bij het naar buiten dragen, schommelt mijn lichaam heen en weer. Ik prijs me alsnog gelukkig dat ik zo stevig vastgebonden ben.
Een verpleegkundige rent voor ons uit.
Bij elke armbeweging worden de donkere vlekken onder zijn oksels groter. Hij trekt de achterste deuren open zodra hij de
ambulance bereikt en de brancard wordt vervolgens bruusk in de opening geschoven.
Naar het schijnt dwingt de coronabezetting de ziekenhuizen ertoe spoedinterventies met minimale bezetting te bemannen.
Het beschikbare personeel wordt polyvalent ingezet – ook al zijn ze niet overal evenzeer voor opgeleid.
Word ik mede daardoor zo ruw behandeld?
Och, wat geeft het?
Minuten geleden is mijn hart gestopt met kloppen.
Ik ben dood.
Hoofdstuk 1
Normaal zouden de ramptoeristen hiervoor op de eerste rij staan.
Het decor is er nu een van zwijgzaam flikkerende zwaailichten en zwart-geel afzetlint, zonder schouwlustige toeschouwers
en journalistengespuis.
Het portier van de interventiewagen staat wijd open.
‘Vertel me wat er gebeurde,’ zegt Stefaan Athenus.
Ietwat hautain leunt de brigadier achterover in de bestuurdersstoel. Vanaf de stoep aan de overkant van de weg doet een
verkeersagent hem het verhaal. Om besmetting te voorkomen zou, volgens de aanbevelingen van de Nationale Veiligheidsraad,
anderhalve meter afstand volstaan. Agent Yves is echter geen man van enig risico, dus hij gaat voor het dubbele. De
politiemensen moeten bijna roepen om zich aan elkaar verstaanbaar te maken. Gelukkig heeft de overheid niet-essentiële
verplaatsingen verboden, waardoor geen ander rumoer weerklinkt.
‘Vluchtmisdrijf waarbij een dode te betreuren valt, brigadier.’ De agent wipt op zijn tenen alsof hij het koud heeft, terwijl
de temperatuur ook op dit uur van de dag nog met twee cijfers wordt geschreven. ‘Het slachtoffer vertoont breuken en andere letsels over het gehele lichaam.’
‘Wie vond het lijk?’
‘Een passant zag de stoffelijke resten liggen, stopte en verwittigde de hulpdiensten. De aanrijding was net gebeurd,
poneerde hij.’
‘Hoe weet die voorbijganger zo zeker dat het lichaam er pas lag?’
‘Hij beweerde dat af te kunnen leiden uit de lichaamstemperatuur en de evolutie van de bloedstolling. De man is een ervaren verpleegkundige die van het AZ Zeno kwam en had er een shift van zestien uur opzitten.’
Stefaan Athenus kan een lichte rilling niet onderdrukken. ‘Coronadienst?’
Telkens als hij het C-woord uitspreekt, krijgt de brigadier kippenvel op zijn armen.
Iedere avond trakteert het journaal de televisiekijkers op de vreselijkste beelden uit ziekenhuizen over de hele wereld: colonnes ambulances aan de spoeddiensten, uitpuilende kamers, gangen vol bedden met creperende patiënten en op de parkings koelwagens om lijken in op te stapelen. De getroffen afdelingen zijn het nieuwe Tsjernobyl.
Agent Yves knikt respectvol. ‘Hij had zijn beschermende kleding nog aan.’
‘Je bent hem toch niet te dicht genaderd, mag ik hopen?’
De virologen weten nog niet hoe het virus overgaat van mens op mens. Ze raden aan om bij alles wat je doet voorzichtig te zijn.
‘Natuurlijk niet. Wil je het visitekaartje dat hij me overhandigde voordat ik hem toestond zijn weg te vervolgen?’
‘Ik ga niets aanraken dat niet eerst gedesinfecteerd werd, Yves.’
‘Juist.’ De agent denkt even na. ‘Zal ik het adres dicteren?’ stelt hij vervolgens voor.
Stefaan Athenus gebaart zeg maar met zijn ene hand, terwijl hij met de andere in het handschoenkastje naar potlood en
papier graaft.
Zodra hij dat schrijfgerief gevonden heeft, noteert de brigadier zorgvuldig de gegevens die agent Yves opgeeft.
De verpleger blijkt Charles Veldekens te heten en woont achter het Hof van Vlaanderen in het gehucht Oosthoek, in de
Bosmannenstraat, een korte verbindingsweg die eindigt in de Rijkswachtlaan. Het steegje dankt zijn naam aan een duivenmelkersbond uit de negentiende eeuw. Nog altijd wordt de sport in de badstad met bijzonder veel passie bedreven, al
generaties lang op zowel internationaal als nationaal niveau.
‘Meneer Veldekens zag of hoorde geen ander voertuig,’ zegt agent Yves ten slotte.
‘Daaruit kunnen we besluiten dat de vluchter stopte noch terugkeerde,’ knikt brigadier Athenus begrijpend.
‘Hij − of zij − reed zonder boe of ba door.’
Een onderzoek kent slechts succes bij gratie van de aandacht die de speurder heeft voor de details. Met die gedachte in het
achterhoofd denkt brigadier Athenus na terwijl hij het gebeuren vanuit verschillende hoeken probeert te reconstrueren.
De plaats waar het ongeval gebeurde, maakt geen deel uit van de kortste route van het Academisch Ziekenhuis naar huis,
maar is wel een van de vele mogelijkheden om van het zuidelijk naar het oostelijk deel van de badstad te rijden. Het is misschien zelfs de rustigste route.
Sinds de uitbraak van het coronavirus zijn verplegers de nieuwste helden. Als het niet écht nodig is, gaat Stefaan Athenus geen van hen ondervragen. Je valt Clark Kent niet lastig om te informeren langs welke weg hij, gekleed als Superman, naar huis vloog nadat hij de wereld redde.
‘Kun je uit de verwondingen opmaken hoe het gebeurde?’
‘We werken bij de politie met rode toortsen en een fluitje, brigadier! Niet met tarotkaarten en een glazen bol.’ Agent Yves
stopt even om adem te halen. Zijn twintig jaren dienst verliepen onberispelijk. Hij kreeg niet eens een reprimande! Klaarblijkelijk is de veertiger de juiste man voor de job. Of zouden de cynici gelijk hebben wanneer zij beweren dat de agent zich als geen ander onzichtbaar kan maken? ‘Maar ik zou zeggen dat een wagen die uit de Paulusstraat kwam en langs de Eikenlaan in de richting van de rotonde reed een wandelaar aantikte.’
‘Waardoor die persoon viel, onder de wagen terechtkwam en werd overreden?’
‘Meer dan waarschijnlijk.’
Yves probeert er ontspannen uit te zien. Het lukt niet. Hersenvocht, bloed, ingewanden: het kruipt onder de schedel en vormt de voedingsbodem voor burn-out en/of depressie. Teneinde te recupereren, denkt hij eraan om een paar dagen verlof op te nemen. Maar hij deelt zijn woning met een koppel scholieren die, gezien de omstandigheden, digitaal thuisonderwijs volgen. Met tieners in huis is het op de toppen van de tenen lopen. Ze zijn niet eens van hem. Yves is hun pluspapa. Wat je ergens gratis bijkrijgt, is zelden een cadeau.
‘Het lijk is zwaar verhakkeld.’
Stefaan Athenus voelt hoe zijn vingers het potlood almaar steviger omklemmen. Hij besluit het schrijfgerei neer te leggen
voor het breekt.
‘We zullen poolshoogte nemen,’ zegt hij nonchalant. Terwijl hij het in zijn broek doet voor wat hij te zien zal krijgen.
Volgens de politiepsycholoog moet een geüniformeerde altijd controle hebben over zijn gevoelens en gedachten. Toen zij de
cursus Zelfbeheersing tijdens de opleiding doceerde, had de dame Stefaan Athenus scheef aangekeken.
Denkt ze dat ik niet flink genoeg ben? Niet capabel? Dat ik niets kan?
De brigadier ademt diep in, houdt zijn adem vast en blaast vervolgens uit. Dan neemt hij een paar plastic overschoenen van de achterbank en trekt de elastieken rand over zijn bottines. Vervolgens stapt hij uit de interventiewagen en haalt meetstokken uit de koffer om ze straks naast het slachtoffer op de grond te leggen.
Athenus’ handpalmen zijn nat van het zweet, zijn schedel jeukt en zijn hart slaat als een sloophamer tegen zijn ribben.
Stefaan moet al zijn moed bij elkaar rapen om door te gaan.
Om niet weg te kijken of niet te knipperen. Geen seconde, geen enkele keer. Een meerdere wil tegenover een mindere geen
zweem van zwakte betonen.
De honderd meter naar de plaats des onheils legt de brigadier in slowmotion af, terwijl de rest van de wereld steeds
chaotischer wordt. Elk geluid wordt vervormd, iedere geur opdringerig, inwendig gekrijs. De brigadier vreest dat agent Yves zijn zenuwen kan zien trillen en dat de politieman zal concluderen dat hij een schijtluis is. Mensen worden geroemd om hun kracht en verguisd om hun zwakheden. Een politiekorps is mucho macho, waarbij de vrouwelijke leden misschien nog wel het hardst hun best doen om stoer over te komen.
Honderd meter.
Sprintkampioenen doen over zo’n afstand iets minder dan tien seconden, Athenus ruim een halve minuut.
Langer treuzelen kan Stefaan evenwel niet.
Het beeld dat hij te zien krijgt, choqueert hem.
Met veel moeite hapt de brigadier naar adem. Maar al snel neemt het gevoel van benauwdheid weer af. Hij slikt de brok in zijn keel weg en krijgt weer controle over zijn ademhaling.
Je moet doen alsof het niets voorstelt.
Het lukt.
Stefaan geeft geen krimp en slaat zijn ogen niet neer. Hoewel het plaatje weerzinwekkend is, slaagt hij erin naar het verhakkelde lichaam te kijken alsof het dry aged-vlees is dat bij slagerij De Knock in de rijpingskast hangt.
Het onderlichaam van de dode ligt in de berm. Het maakt bij het middel een bizarre en onnatuurlijke hoek met het bovenlichaam dat zich op het wegdek uitstrekt.
Het hoofd is zo’n beetje… nou ja, ontploft? Een gedeukte, geknakte schedel. Gebarsten, beblaard vlees. Het linkeroor is
gescheurd en ligt bijna los van de hoofdhuid. De oogballen puilen uit de kassen, die donker, diep en peilloos zijn.
Er loopt een grillig, fijn bloedspoor uit de mondhoeken naar de goot, van de kin naar de goot, van de borstkas naar de goot
en van beide polsen naar de goot.
‘Volgens mij is de wagen met zijn voorwiel over de borstkas gereden en vervolgens met zijn achterwiel over de onderkant van het gezicht,’ zegt agent Yves terwijl hij de richting aanwijst, ‘alvorens zijn weg te vervolgen.’
Brigadier Athenus staat zwijgend bij het lijk, terwijl hij links en rechts de baan afkijkt. ‘Hoe kan iemand zoiets over zijn hart
krijgen?’ verzucht hij vervolgens.
‘Intrinsiek zijn mensen goed. Dat geloof ik echt. Maar af en toe doen ze in een opwelling iets verkeerds. We zien alleen het
slechte. “De goedheid van een mens is een vlam die wel verborgen, maar niet gedoofd kan worden,” zoals Nelson Mandela zei.’
‘Wat een heel vriendelijke en positieve kijk is op de mensheid voor iemand die dertig jaar gevangenzat!’
Decennialang investeerde het Knokse stadsbestuur in de veiligheid van fietsers en voetgangers. De badstad had aandacht voor de zwakke weggebruiker en bood hem extra bescherming. Bleef die doorgedreven financiële inspanning zonder resultaat?
Want als de veronderstellingen van de verkeersagent steek houden, liet de voetganger het wandelweggetje links liggen om op
de rijbaan te lopen.
Waarom deed hij dat?
Stefaan inspecteert het voetpad dat als een olifantenpad tussen de beplanting kronkelt. Nu eens net naast de straat en op
hetzelfde niveau, dan meters verder en hoger of lager dan de rijbaan.
Het weggetje is in een erbarmelijke staat. Boomwortels wrikten de tegels los en duwden ze omhoog. Hier en daar ontbreken ze. Wat overblijft, is deels dichtgegroeid, deels met mos overwoekerd. Je kunt het niet eens meer een weg noemen, het is een sliert tegels, met verbrijzelde klinkers en halfverharde schelpen die slingeren langs de bosrand.
De keer dat hij hier als tiener met een vriendinnetje verzeilde, mocht de brigadier ervaren dat dit deel van het Koningsbos
uitstekend geschikt was voor diverse fysieke activiteiten.
Nu is zelfs wandelen geen optie meer, tenzij je een enkelbreuk wenst te riskeren.
‘Werd het slachtoffer geïdentificeerd?’
Agent Yves schudt het hoofd.
‘We weten niet wie hij is. Hij heeft geen papieren bij zich waaruit we de identiteit kunnen opmaken.’
‘Laat ons een put graven en de resten erin gooien. We kieperen wat ongebluste kalk eroverheen en laten de zaak achter ons.’
Daar moeten de politiemensen om lachen. Eerder omdat ze zoeken naar iets om de spanning te breken, dan omdat de
opmerking zo komisch is.
Hoe komt het dat we cynisch geworden zijn, denkt Stefaan meteen na zijn uitspraak. Op welk moment verloren we een deel van ons mededogen, van onze gevoelens? En meteen daarna: Welke invloed zal de huidige pandemie op onze toekomstige
emoties hebben?
Elke dag tientallen doden, honderden. De gezichten die hierachter schuilgaan vervagen, het verdriet. Getallen stompen
af. Op het moment dat de vragen zich in hem vormen, herstelt de brigadier zich. In grotere steden is de politie meer gewend,
maar voor de eerste keer is hij de hoogste in rang bij iets dat de vergelijking met een crime scene kan doorstaan. Hij moet zich
nu dusdanig gedragen en autoriteit uitstralen.
Een maand geleden zou hij zich noch vragen hebben gesteld bij een flauwe grap, noch zo bewust op zijn houding hebben
gelet.
Een virus met enkelstrengs RNA als genetisch materiaal en een krans rond de deeltjes heeft de wereld sindsdien op zijn kop
gezet.
Vluchtmisdrijf waarbij een dode te betreuren valt, wordt behandeld als een moord. Brigadier Athenus belt het forensisch team
om waarnemingen te komen verrichten. De telefoon gaat over.
Vier keer, vijf keer, zes.
Pas na de zevende wachttoon wordt de oproep beantwoord. Hij herkent de stem niet. Stefaan legt de situatie uit.
‘Een verkeersongeval?’ Aan de andere kant van de lijn volgt een stilte van minstens tien seconden. Pas daarna komt de leider van het forensisch team aan de hoorn. Met hem heeft de brigadier evenmin enige affiniteit.
Ze hebben het te druk om ter plaatse te komen. Er zijn te veel afwezigen. Wie mogelijke coronasymptomen vertoont of een risicocontact had, wordt aangeraden thuis te blijven.
De brigadier drukt het gesprek weg en staart peinzend voor zich uit.
‘Je kijkt bezorgd,’ zegt agent Yves.
‘Ik kijk geconcentreerd,’ corrigeert Stefaan Athenus, ‘want deze keer moeten we het blijkbaar zelf regelen.’
De politiemensen staren elkaar aan zonder te weten wat ze nu moeten doen. Er moet iéts gebeuren, zoveel is zeker. Wie
steekt de nek uit?
‘Een agent en een brigadier kunnen toch ni-’
‘Maak je niet druk, Yves. Ik heb ervaring.’
Ervaring? ziet Stefaan de agent denken. Waar heb jij die precies opgedaan? Uit boeken van Agatha Christie en tijdens
spelletjes Cluedo?
Nu belt de brigadier het commissariaat.
Collega Lechamps zegt: ‘Getver, Stefaan. Ik kan geen versterking sturen, makker. Het is alle hens aan dek om dagjestoeristen van ons grondgebied te weren. We krijgen zelfs versterking van de ruiters van de algemene reserve van de federale politie. Daarnaast moeten alle toegangswegen worden afgezet en drones, uitgerust met warmtecamera, zullen controleren of er, ondanks alle waarschuwingen, toch geen tweedeverblijvers naar onze kust zijn afgezakt. Ook moeten er nog ontzettend veel speeltuigen met lint worden afgezet opdat kinderen ze niet zouden gebruiken. Corona-overtredingen hebben algehele prioriteit. Er geldt zero tolerance. Bankzitters mogen een GASboete verwachten. Alle beschikbare manschappen moeten helpen in de strijd tegen het virus. De pleuris is uitgebroken en we dienen te improviseren.’
‘Allemaal goed en wel, maar hier stelt zich een probleem.’
‘Een probleem? Probeer het te laten verdwijnen, Stef. Hoe zegt mijn kleindochter het alweer? Get your shit together.’
Het klinkt als een enorme uitdaging. Athenus weet niet wat hij moet doen.
Improviseren?
Hoe ver kan hij daarin meegaan?
De brigadier is het gewoon dat anderen knopen doorhakken en hij orders uitvoert. Tot nog toe mocht hij enkel een tweederangsrol spelen. Nu is het anders, alles is anders. Hij kan noch een beroep doen op collega’s hoger in rang, noch zich achter hun bevelen verschuilen.
Er is een lijk.
In normale omstandigheden moet het parket ter plaatse komen. Normale omstandigheden zijn dit echter in het geheel
niet.
Stefaan probeert zijn gedachten te ordenen.
Een ongeluk met een dodelijk slachtoffer is niet hetzelfde als een geknakt boompje, een vernielde bloembak of een beschadigde lantaarnpaal. Een lijk kan hij niet wegtoveren. Ook kan hij het niet gewoon laten liggen. Wat kan hij dan wel?
Hij zou de situatie kunnen redden door de eerste vaststellingen ter plaatse te doen en het lichaam naar het labo van Ilsa De Riddere te laten overbrengen. De politiearts kan het lijk in de koelruimte bewaren en de schouwing doen wanneer ze de tijd heeft.
De wagen reed door het bloed. De banden lieten duidelijke sporen na. Die afdrukken kan Stefaan fotograferen en opmeten.
Wat we doen, moet niet altijd het juiste zijn, maar wél het meest juiste op dat moment, zegt Luk Borré weleens.
Borré is de speurder naar wie brigadier Athenus in de Knokse brigade het meest opkijkt. Zou Luk Stefaans beslissingen
goedkeuren?
Brigadier Athenus wordt nijdig.
Dat gebeurt soms als hij aan het gebrek aan waardering denkt. Achter zijn ogenschijnlijk lijdzame façade heeft zich een
sluimerende ambitie opgebouwd. Sluimerend als een vulkaan die vroeg of laat uitbarst.
‘Oké. Ik trek mijn plan,’ zegt hij gedecideerd.
In het achterhoofd denkt hij: Never waste a good crisis. Kansen zijn als loden boemerangs: ze komen zelden terug en als je
ze ziet, moet je ze meteen grijpen.
‘Weet je het zeker?’ vraagt Lechamps bezorgd.
Kakelen kan iedereen, eieren leggen niet. Hoewel men op de brigade Stefaan Athenus als een degelijk diender kent, komt
de dertiger af en toe onvoorspelbaar uit de hoek. Die keer dat de brigadier zijn Glock liet rondgaan in een klaslokaal en een
leerling twee kogels uit de lader ontvreemdde, zullen de collega’s nooit vergeten.
‘Ja, natuurlijk,’ zegt Stefaan Athenus.
Dit is een uitgelezen kans om te tonen wat hij waard is. Voor een keer dat een onderzoek niet meteen naar een hogere in rang wordt doorgeschoven.
‘Denk je dat ik onnozel ben, of zo? Ik neem overal foto’s van. De positie van het lijk, de omgeving, eventuele sporen…’
‘Wat met het slachtoffer?’
Stefaan kauwt een tijdje op de binnenkant van zijn wang.
‘Ik laat hem door een lijkwagen bij de wetsdokter bezorgen,’ zegt hij vervolgens. ‘Daar kan de aflijvige onderzocht én
geïdentificeerd worden.’
‘Dat lijkt me...’
‘… een buitengewoon intelligente oplossing?’
‘… niet onverstandig,’ zegt Lechamps die tegelijk probeert om niet te enthousiast te klinken en eventuele implicaties van
de beslissing te doorzien.
Elke impuls die opkomt, moet de geüniformeerde aan de regels afwegen. Als zich een indruk vormt, gaat hij best eerst na of die wettig is.
Een uur later is alles zorgvuldig gefotografeerd, zijn de opmetingen minutieus genoteerd en verdwijnt de lijkwagen in de bocht in de verte.
Twee mannen, gekleed in wat op geïmproviseerde ruimtepakken leek, legden de resten van het slachtoffer op een draagberrie en schoven die in de ruimte waar bij een gewoon voertuig zich de achterbank bevindt. Ze behandelden het stoffelijk overschot als een opgerold tapijt dat afgevoerd werd naar het containerpark.
‘Druk?’ vroeg Stefaan.
‘Wat dacht je? In bejaardentehuizen en woonzorgcentra vallen ze als vliegen. Dit is vandaag ons veertiende vrachtje.’
Met de politiemensen wisselde het duo verder geen woord.
Nu stapt agent Yves op zijn elektrische fiets, wuift naar brigadier Athenus en rijdt weg. Maar niet voor hij met gebalde
rechtervuist een laatste gebaar maakt – een soort van triomfantelijk we did it-zegeteken.
Voor hem is het achter de rug.
Ook brigadier Athenus heeft het gevoel dat het allemaal voorbij is.
Zodra de agent uit beeld verdwijnt, gaat Stefaan in de politieauto zitten en bestudeert zichzelf in de achteruitkijkspiegel.
Hij is al een uur ter plekke. Toch zien zijn ogen er nog steeds groot en verbijsterd uit. Die zestig minuten hebben het effect dat de toestand van het slachtoffer op hem had niet kunnen verzachten.
Er weegt echter meer op de brigadier dan deze macabere interventie. De pandemie en alles wat erbij komt kijken, baart
hem zorgen. Het coronagedoe werkt op zijn gemoedsstemming.
Wordt mijn leven ooit weer normaal? Dat ik weer kan sporten, reizen, uitgaan, daten en lol trappen? Wie zal het zeggen?
Hij nam het allemaal voor lief, maar nu…
Leef ik niet langer in een democratie?
De brigadier is geen corona-ontkenner maar het is alsof zijn land tegen hem liegt, zijn wetenschappers, zijn leiders.
Athenus slaat een paar keer voluit met zijn handpalmen op het stuur en grijpt het dan weer vast.
Een meerderheid van de bevolking lijkt zich zonder meer bij de verordeningen neer te leggen. Alle niet-essentiële winkels,
cafés, restaurants en disco’s dicht. Reisverboden, afstandsregels, thuisblijven, sociale bubbels…
In een vloek en een zucht stortte Stefaan Athenus’ vrijgezellenwereldje in.
Het is zo lang geleden dat hij nog eens uit de band is gesprongen.
De brigadier verschuift in de autozetel en kijkt naar het klokje op het dashboard. Officieel moet hij nog bijna een uur werken,
maar niemand zal hem missen.
Stefaan Athenus heeft dingen te doen.
Straks gaat hij naar de supermarkt, waar hij flessen water,koffie, thee, melk, suiker, brood, pasta, conserven, kaas, chips,
mayonaise, sardines en ander voedsel in blik, rijst en wasproduct zal kopen. Hoewel de brigadier amper iets nodig heeft en zijn bankrekening door de aankopen in het rood dreigt te zakken.
De zorgen van mensen laten zich meer en meer voelen in de winkels. Er wordt gehamsterd. Lege schappen op de plek waar
normaal het toiletpapier te vinden is.
Stefaan wil niet in een quarantaine verzeilen zonder etenswaren of tissues.
Meer leesfragmenten
Leesfragment: De Christiemoorden - Dominique Biebau
De Christiemoorden is een vernuftige misdaadroman met een vette knipoog naar de Queen of Crime. Lees hier de eerste hoofstukken.
Leesfragment: Hij komt terug - Frederik Hautain
Hij komt terug is een schurende en toch ontroerende roman over onmacht, traumasporen en de onmogelijkheid om je bestaan uit te wissen. Een verhaal dat nog lang blijft nazinderen. Lees hier een fragment uit het romandebuut van Frederik Hautain.
Leesfragment: Naakt - Mel Meliciousss
Mels ochtenden beginnen jarenlang op dezelfde manier: met de spelletjes die ze met haar vader en zus moet spelen. Mel wil niet, maar ze weet dat het enkel erger wordt als ze zich verzet. Dus Mel droomt. Over hoe ze ooit heel ver weg zal zijn van hier. Jarenlang werd Mel niet gehoord, maar nu doet ze eindelijk haar verhaal,onverbloemd. Lees hier een fragment uit Naakt.
Leesfragment: Ik ga naar de schapen - Marieke De Maré
Ik ga naar de schapen gaat over zwijgen, kijken, vasthouden en loslaten. En ook over graag leven. Maar hoe doe je dat alweer? Lees hier een fragment uit de tweede roman van Marieke De Maré.
Leesfragment: Breydel - Lisa Demets
In Breydel brengt Lisa Demets de geschiedenis achter de succesvolle branding van de Brugse familie Breydel. Middeleeuwse kronieken vormen de rode draad in dit verhaal over de weg naar de macht van de beroemdste Brugse beenhouwersfamilie in de veertiende en vijftiende eeuw. Lees hier het eerste deel van de inleiding.
Leesfragment: Over dit gevoel is nagedacht - Tyche Beyens
Over dit gevoel is nagedacht van Tyche Beyens is een queeste naar de liefde van vier eind-twintigers, die dat veelzijdige begrip stapsgewijs proberen te ontleden. Het is een liefdesverhaal over voelen in een eeuw waarin zo veel wordt nagedacht. Lees hier het eerste hoofdstuk uit Beyens' debuut.